24025 |
voorbruidje |
voorengel:
de veuringel (Q099p Meerssen)
|
Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
t veurgeborchte (Q099p Meerssen)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17747 |
voorhoofd |
ster:
štàr (Q099p Meerssen),
voorkop:
veurkop (Q099p Meerssen)
|
voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
23989 |
voornemen om niet meer te zondigen |
voornemen:
veurneumen (Q099p Meerssen)
|
Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17852 |
vooroverduikelen |
een keukelebuit doen:
kōēkelebout doon (Q099p Meerssen),
tuimelen:
tømele (Q099p Meerssen)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
29072 |
voorpand |
voorpand:
vø̄rpant (Q099p Meerssen)
|
Voorstuk van een jas, vest enz. [N 59, 93]
II-7
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
scholk (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
schollek (Q099p Meerssen),
sjolk (Q099p Meerssen),
[sjollik als spellingsvariant, uitspraak -/\\k/?]
sjollik (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt men het katoenen, wollen of zijden kledingstuk, dat de vrouw bij het werk draagt om haar kleren tegen vuil worden te beschermen en dat of de gehele voorzijde van het lichaam, of hoofdzakelijk de rok bedekt ? [DC 15 (1947)] || voorschoot [SGV (1914)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
koevoerij:
kōvri (Q099p Meerssen),
voerij:
vrī, vri (Q099p Meerssen)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33975 |
voorstrengen |
trekzelen:
(enkelv)
trɛk˲zęi̯l (Q099p Meerssen)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27]
I-13
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
veurteike (Q099p Meerssen)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|