34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ē̜ŋ (Q099p Meerssen)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gau̯s (Q099p Meerssen)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q099p Meerssen),
teef:
teef (Q099p Meerssen)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroethen:
šrūthen (Q099p Meerssen)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q099p Meerssen),
hęn (Q099p Meerssen)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
epistelkant:
epistelkant (Q099p Meerssen)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18672 |
vrouwenkleren |
kleren voor vrouwlui:
kleier veur vroulu (Q099p Meerssen),
vrouwluikleren:
vrouwlu-kléjer (Q099p Meerssen)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] || Vrouwenkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18576 |
vrouwenondergoed |
ondergoed voor vrouwlui:
oondergood veur vroulu (Q099p Meerssen)
|
Ondergoed voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemdje:
heumeke (Q099p Meerssen),
lijfje:
liefke (Q099p Meerssen)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor vrouwen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van vrouwen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
20467 |
vrouwziek |
vrouwengek:
vrouwegek (Q099p Meerssen)
|
vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)]
III-2-2
|