32691 |
zaaivoren, diep ploegen |
akkeren:
akǝrǝ (Q099p Meerssen),
diep ploegen:
[diep ploegen] (Q099p Meerssen)
|
Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
19537 |
zachtharige bezem |
keerborstel:
dit is een \"schtalbeurscht´l \"met zachte haren om het huis te vegen
kêrbeurschtĕl (Q099p Meerssen)
|
andere soorten borstels [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18316 |
zak in de onderrok |
rokkentas:
rokketèsch (Q099p Meerssen)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18526 |
zak met klep |
tas met een klep:
ein tésj mèt ein klép (Q099p Meerssen)
|
een zak met een klep [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
tas:
tèsch (Q099p Meerssen)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
snuifplag:
sjnoefplak (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
neusdoek [SGV (1914)] || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18565 |
zakintast |
tasingang:
tésj-ingank (Q099p Meerssen)
|
de zakintast (insteek, inkeker, intast?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18527 |
zakje net boven de buitenzak |
cententasje:
ein céntetésjke (Q099p Meerssen)
|
een zakje net boven de buitenzak (smokkelzakje, spoorzakje etc.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
28839 |
zakkenvoering |
keper:
kēpǝr (Q099p Meerssen)
|
Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27]
II-7
|
23226 |
zalig |
zalig:
zalig (Q099p Meerssen),
zaolig (Q099p Meerssen)
|
zalig [SGV (1914)] || Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|