19630 |
bovenverdieping |
bovenste verdieping:
bø̄vəstə vərdēpeŋ (Q099p Meerssen),
bovenverdieping:
bovenverdeeping (Q099p Meerssen)
|
bovenverdieping [SGV (1914)] || Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
28936 |
bovenwijdte |
bovenwijdte:
bōvǝwitǝ (Q099p Meerssen)
|
De omtrek boven van mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de bovenwijdte gemeten horizontaal onder de armen, terwijl men bij vrouwen de omtrek van achter meet, horizontaal onder de armen en boven of over de buste. Zie afb. 26. [N 59, 44b]
II-7
|
20140 |
box |
box:
nellie löp al in de box
boks (Q099p Meerssen)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
broatwoorsj (Q099p Meerssen)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
⁄t keend is braaf (Q099p Meerssen),
⁄t keent is braaf (Q099p Meerssen),
⁄t kind is braaf (Q099p Meerssen)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braakland:
brǭklant (Q099p Meerssen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brǭklegǝ (Q099p Meerssen)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
bromel (Q099p Meerssen),
brommel (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
broomel (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
brōmələ (Q099p Meerssen)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [SGV (1914)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
bro.mǝlǝ (Q099p Meerssen),
brō.mǝlǝ (Q099p Meerssen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
bramentaats:
brieèmetaatsch (Q099p Meerssen)
|
Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|