32875 |
zwadkeerder, beugel |
beugel:
bø̄gǝl (Q099p Meerssen),
reep:
ręi̯.p (Q099p Meerssen)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
20355 |
zwager |
zwager:
schwaoger (Q099p Meerssen),
zjwaoger (Q099p Meerssen),
zjwoager (Q099p Meerssen),
neen
zjwaoger (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17557 |
zwak en mager persoon |
gurge, een -:
eine görge (Q099p Meerssen)
|
zwak, tenger iemand [N 37 (1971)]
III-1-1
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
schwaak (Q099p Meerssen),
zjwaak (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
zwak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
32038 |
zwaluwstaartverbinding |
zwalberstaart:
šwalbǝrštart (Q099p Meerssen),
žwalǝbǝrštart (Q099p Meerssen)
|
In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.]
II-12
|
18078 |
zware verkoudheid |
zware kou:
ein zjwoir kaw (Q099p Meerssen)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
18537 |
zwart pak |
fantasiepak:
fantasiepak (Q099p Meerssen),
zwart pak:
zwart pak
zjwart pak (Q099p Meerssen)
|
pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)] || zwarte pak, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte wiemer:
schwarte wiemer (Q099p Meerssen),
zwarte wiemeren:
Fr. roi + j
zwarte wiemere (Q099p Meerssen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
gestrikte hoos:
gestrikde hooze (zwart) (Q099p Meerssen)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
krauw:
krau (Q099p Meerssen),
krauw (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
kuikendief:
kuukedeef (Q099p Meerssen),
raaf:
raaf (Q099p Meerssen)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|