19639 |
de tafel afruimen |
afvegen:
aafveigen (Q099p Meerssen)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'de tafel afruimen\'? (afvegen, afkuisen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
24036 |
de toog aankrijgen |
gekleed worden:
gekleit weere (Q099p Meerssen)
|
De toog/het habijt aankrijgen, gekleed worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19640 |
de was blauwen |
blauwselen:
blauwselen (Q099p Meerssen)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'de was blauwen\'? (blauwen, blauwselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
bleike (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
grasveld heet bleik
bleikĕ (Q099p Meerssen),
de was bleken:
de wesj bleike (Q099p Meerssen),
de was op de bleek leggen:
de wesch op de bleik legge (Q099p Meerssen)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19785 |
de was invochten |
invochten:
invochten (Q099p Meerssen)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stijven (Q099p Meerssen)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
23470 |
de zondag inluiden |
de zondag inluiden:
de zoondig inloewe (Q099p Meerssen)
|
Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20808 |
deeg |
deeg:
deig (Q099p Meerssen)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knējǝ (Q099p Meerssen),
knē̜ǝ (Q099p Meerssen)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
32311 |
definitieve band |
reep:
ręjp (Q099p Meerssen)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|