e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

Gevonden: 3345
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
degelijk duchtig: duchtig (Meerssen), flink: flink (Meerssen) grondig [SGV (1914)] III-1-4
deken deken: unnen deeke (Meerssen) Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): e deekenaat (Meerssen) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3
deksel van de karnton roomschijf: rǫu̯mšīf (Meerssen) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
dempig dempig: dɛmpex (Meerssen) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
denken denken: dènke (Meerssen) denken [SGV (1914)] III-1-4
dennenappel denneneikel: denneeikele (Meerssen) dennenappel [SGV (1914)] III-4-3
dennennaalden dennennaalden: dennenoalje (Meerssen) dennennaald [SGV (1914)] III-4-3
deugdzaam deugdzaam: duigsaam (Meerssen) Deugdzaam. [N 96D (1989)] III-3-3
deugniet deugeniet: deucheneet (Meerssen), ps. deels omgespeld volgens Frings.  dø͂ͅge}neet (Meerssen) deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)] III-1-4