19684 |
deur |
deur:
dø̄r (Q099p Meerssen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
21310 |
dief |
dief:
deef (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
dief [DC 11 (1942)], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dēnblāt (Q099p Meerssen),
theeblad:
tēblāt (Q099p Meerssen)
|
dienblad [DC 27 (1955)], [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
19080 |
dienst |
dienst:
deens (Q099p Meerssen)
|
dienst [SGV (1914)]
III-1-4
|
23797 |
dienst van goede vrijdag |
houten mis:
de houte mès (Q099p Meerssen)
|
De "houten mis", de Goede Vrijdagdienst [hultsere Maes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (Q099p Meerssen)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
dier:
deer (Q099p Meerssen)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
dij:
dei (Q099p Meerssen),
dij (Q099p Meerssen),
dik van het been:
dik van het been (Q099p Meerssen)
|
dij [SGV (1914)] || dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18688 |
dikke want |
pijenhaas:
pieje héisje (Q099p Meerssen)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
dikke sjerp:
dik sjerp (Q099p Meerssen)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|