24464 |
admiraalsvlinder |
gele pepel:
gèle pepel (Q099p Meerssen),
kapel:
kapel (Q099p Meerssen)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
advent (Q099p Meerssen)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (Q099p Meerssen)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
afgeroomde melk:
afxǝrø̜i̯mdǝ mɛlk (Q099p Meerssen),
ondermelk:
ondermelk (Q099p Meerssen)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
29035 |
afglanzen |
afglanzen:
āfglęnzǝ (Q099p Meerssen)
|
Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a]
II-7
|
23965 |
afgunst |
jaloersigheid:
sjloezigheit (Q099p Meerssen)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23966 |
afgunstig |
afgunstig:
aafgunstig (Q099p Meerssen)
|
Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
struivel:
sjtroevel (Q099p Meerssen)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkôms (Q099p Meerssen)
|
afkomst [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aafloat (Q099p Meerssen)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|