20564 |
droesem |
droesem:
droesem (Q099p Meerssen),
zinksel:
zinksel (Q099p Meerssen)
|
droesem [SGV (1914)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25699 |
drogen, vooreesten |
drogen:
drȳǝgǝ (Q099p Meerssen)
|
De kieming stopzetten door het groenmout te laten drogen in de wind of het groenmout onderwerpen aan een inleidend droogproces op de vooreest. Zie ook het lemma ''moutzolder, vooreest''. [N 35, 12; N 35, 19]
II-2
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zoeplap (Q099p Meerssen)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
een stuk in:
e sjtök in (Q099p Meerssen),
een stuk in de kloten:
e sjtök in de klwatte (Q099p Meerssen),
een stuk in de kraag:
e sjtök in de kraag (Q099p Meerssen),
een stuk in de vot:
e sjtök in de vot (Q099p Meerssen),
zat:
zaat (Q099p Meerssen),
zat (Q099p Meerssen)
|
dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûg\\ móónt
drûûgə (Q099p Meerssen)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
droogdoek:
droigdook (Q099p Meerssen),
potdoek:
lommel (Q099p Meerssen),
potdook (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
pòtdook (Q099p Meerssen),
schotelsplag:
schootelsplak (Q099p Meerssen),
schotĕlsplak (Q099p Meerssen)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20554 |
drop |
krissie:
krissie (Q099p Meerssen)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
krissiewater:
krissiewater (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
laf weer:
laf wêr (Q099p Meerssen),
nat (weer):
enne naatte zomer (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
naat (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen)
|
nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
druppen:
dröppe (Q099p Meerssen),
hè dröbde van de rege (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
hè dröp van de rege (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|