e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

Gevonden: 3345
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droesem droesem: droesem (Meerssen), zinksel: zinksel (Meerssen) droesem [SGV (1914)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
drogen, vooreesten drogen: drȳǝgǝ (Meerssen) De kieming stopzetten door het groenmout te laten drogen in de wind of het groenmout onderwerpen aan een inleidend droogproces op de vooreest. Zie ook het lemma ''moutzolder, vooreest''. [N 35, 12; N 35, 19] II-2
dronkaard zuiplap: zoeplap (Meerssen) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken een stuk in: e sjtök in (Meerssen), een stuk in de kloten: e sjtök in de klwatte (Meerssen), een stuk in de kraag: e sjtök in de kraag (Meerssen), een stuk in de vot: e sjtök in de vot (Meerssen), zat: zaat (Meerssen), zat (Meerssen) dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)] III-2-3
droog weer droog: drûûg\\ móónt  drûûgə (Meerssen) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek droogdoek: droigdook (Meerssen), potdoek: lommel (Meerssen), potdook (Meerssen, ... ), pòtdook (Meerssen), schotelsplag: schootelsplak (Meerssen), schotĕlsplak (Meerssen) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1
drop krissie: krissie (Meerssen) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater krissiewater: krissiewater (Meerssen) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer laf weer: laf wêr (Meerssen), nat (weer): enne naatte zomer (Meerssen, ... ), naat (Meerssen, ... ) nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen druppen: dröppe (Meerssen), hè dröbde van de rege (Meerssen, ... ), hè dröp van de rege (Meerssen, ... ) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4