18116 |
eelt, eeltknobbel |
kwert:
kweert (Q099p Meerssen),
kweerte (Q099p Meerssen)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweelwrat:
žwęi̯lvrat (Q099p Meerssen),
zweetkwab:
žwęi̯tkwap (Q099p Meerssen)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
unne aafloat verdiene (Q099p Meerssen)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23781 |
een askruisje halen |
kruisje halen:
e kruuske haole (Q099p Meerssen)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
29084 |
een bochel inwerken |
een pokkel in de jas werken:
ęjnǝ pokǝl en dǝ jas wē̜rǝkǝ (Q099p Meerssen)
|
Een bochel in een jas werken door middel van het knippen van het patroon of door strijken of persen. [N 59, 89]
II-7
|
20505 |
een borrel drinken |
een drupje drinken:
e dropke drinke (Q099p Meerssen)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən bōtram šmēͅrə (Q099p Meerssen)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (Q099p Meerssen),
ęi̯ (Q099p Meerssen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
(de) schaal deraf doen:
dǝ šāl dǝrāf dōn (Q099p Meerssen)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
23950 |
een gelofte doen |
belofte:
en beloften (Q099p Meerssen)
|
Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|