17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
aaflōēre (Q099p Meerssen)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29039 |
afpersen |
afpersen:
āfpēršǝ (Q099p Meerssen)
|
Het kledingstuk voor de laatste keer zoveel als nodig is persen. [N 59, 82]
II-7
|
23734 |
afraffelen |
afraffelen:
aafraffele (Q099p Meerssen)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34245 |
afromen |
afromen:
āfrø̜i̯mǝ (Q099p Meerssen)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
29030 |
aftekenen met krijt |
afkrijten:
āfkrītǝ (Q099p Meerssen)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
21383 |
aftroggelen |
affoetelen:
aaffoetele (Q099p Meerssen)
|
troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24848 |
afvallen van bladeren |
afvallen:
aafvallĕ (Q099p Meerssen)
|
afvallen van bladeren [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
19701 |
afwas |
afwas:
aafwesch (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
aafwesj (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
aafwēsch (Q099p Meerssen)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
aafwesche (Q099p Meerssen),
aafwēsschĕ (Q099p Meerssen),
aafwĕsje (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
de afwas doen:
den aafwesch doon (Q099p Meerssen)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
aafwesjbak (Q099p Meerssen),
aafwésjbak (Q099p Meerssen)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|