19042 |
giechelen |
giechelen:
giechele (Q099p Meerssen)
|
giechelen [giebelen, schiertse] [N 10a (1961)]
III-1-4
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rø̄rǝ (Q099p Meerssen)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|
32604 |
gier, mestwater, beer |
beer:
bēr (Q099p Meerssen),
gier:
gēr (Q099p Meerssen),
koezeik:
kōzęi̯.k (Q099p Meerssen),
mestpoel:
[mest]pōl (Q099p Meerssen),
mestwater:
[mest]wā.tǝr (Q099p Meerssen),
stront:
štro.nt (Q099p Meerssen),
zeik:
zęi̯.k (Q099p Meerssen)
|
Onder gier wordt verstaan de in een put of kelder verzamelde vloeibare mest van het vee. Mestwater is het vocht, dat mede als gevolg van regenval uit de in de mestvaalt gelegen mest sijpelt en in een bij de mesthoop gelegen poel of kuil bijeenvloeit; dit vocht, waarmee men soms een uitgedroogde mesthoop bevochtigt, wordt ook wel als vloeibare meststof gebruikt. Met beer wordt hier bedoeld de uit menselijke fecaliën bestaande materie, die "dikker" is dan gier en vaak verzameld wordt in een put waarop alleen het privaat is aangesloten; van tijd tot tijd (o.a. wanneer de put vol is) wordt deze vloeistof naar de moestuin, de boomgaard, de huisweide e.d. vervoerd, om aldaar te worden verspreid. De genoemde begrippen zijn hier in één lemma behandeld, omdat de (overigens talrijke) gegevens zich niet over drie duidelijk verschillende lemmata lieten verdelen. Dat is vooral hieraan te wijten, dat (1) het bedoelde onderscheid in de betrokken enqu√™tevragen meestal niet werd gemaakt; (2) de door oudere enqu√™tes verkregen gegevens het antwoord zijn op te korte of onduidelijk toegelichte vragen als "beer (drek)", "aalt (beer)", "beer (mestwater)", "mestwater (aal, beer, zeik)". Woorden die als benaming voor het begrip mestwater of het begrip beer lijken te kunnen worden opgevat, blijken in samenstellingen als gierkar, -ton, -pomp, -lepel e.d. vaak (ook) op vloeibare mest van het vee of op gier in het algemeen toepasselijk. Daarom zijn in dit lemma ook de gier-gegevens uit het materiaal van de volgende lemmata verwerkt. Dat de term voor de vergaarplaats van de gier is overgegaan op c.q. ook bruikbaar is voor het mestvocht zelf, blijkt uit woorden als citerne en beerput. Dit geldt in beginsel ook voor aalpoel, mestpoel, zeikpoel, poel, mestplas, zeikplas en mestkuil, waarmee primair de bij de mesthoop gelegen diepte of kuil vol mestwater bedoeld wordt maar die ook toepasselijk zijn op het zich daarin bevindende of daaruit afkomstige vocht als zodanig. In samenstellingen kan het begrip gier zelfs door het woord water worden uitgedrukt. Voor die gevallen zie men de lemmata gierkar, - ton, -kraan e.d. Het woord zeik is meestal ook de benaming voor dierlijke urine. [Wi 14; S 1; L 1a-m; L 2, 12; L B2, 269; L 20, 24; A 4, 24; JG 1a + 1b + 1c; N 11, 21 + 27 add.; N 11A, 41 + 42d + 43b + 44b; monogr.]
I-1
|
21323 |
gierig |
gier:
gier (Q099p Meerssen),
nauw:
nêîj (Q099p Meerssen),
scherp:
sjerp (Q099p Meerssen)
|
gierig [SGV (1914)]
III-3-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
hel regenen:
hēl regĕnĕ, ’t reegĕnt hēl (Q099p Meerssen),
hèl regene, ’t regent hèl (Q099p Meerssen)
|
hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
spruit:
sjpruit (Q099p Meerssen)
|
gieter [SGV (1914)]
III-2-1
|
20949 |
gist |
gist:
gęs (Q099p Meerssen),
gɛs (Q099p Meerssen),
heffe:
hø̜fǝ (Q099p Meerssen),
zuurdesem:
zurdęjsǝm (Q099p Meerssen)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
21020 |
gisten |
gisten:
gestǝ (Q099p Meerssen)
|
Het chemisch proces dat zich afspeelt tijdens de hoofdgisting. Volgens de invuller uit Q 99 duurt het eigenlijke gisten 3 à 4 dagen. De zegsman uit L 210 vermeldt dat de boven-gisting geschiedt bij 16 tot 18 graden Celsius. [N 35, 68; monogr.]
II-2
|
25816 |
gistruimte |
bierkelder:
bērkęldǝr (Q099p Meerssen)
|
De ruimte waar de hoofdgisting plaatsvindt. [N 35, 85; monogr.]
II-2
|
25798 |
gistvat, gistton |
okshoofd:
okshōf (Q099p Meerssen)
|
Het vat of de ton waarin het bier bij bovengisting soms het tweede gedeelte van de hoofdgisting ondergaat. Volgens de invuller uit L 318 had een "okshoofd" een inhoud van 180 tot 200 liter. [N 35, 61; N 35, 62]
II-2
|