23870 |
als zoeaaf verkleed jongetje |
zoeaaf (<fr.):
zwaaf (Q099p Meerssen)
|
Een als zouaaf verkleed jongetje met speelgoedgeweer [zwaaf]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
ein altaor (Q099p Meerssen)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
bel:
bel (Q099p Meerssen)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23432 |
altaarretabel |
drieluik:
e drielūīk (Q099p Meerssen)
|
Een altaarretabel, -triptiek, -drieluik. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23753 |
alziend oog |
godsoog:
un goads-òòg (Q099p Meerssen)
|
Een ingelijste plaat waarop een groot oog in een driehoek is afgebeeld, met daarbij de tekst: God ziet mij. Hier vloekt men niet. (Godsoog, Alziend Oog, Christusoog?). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampulle (Q099p Meerssen)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18371 |
andere damesschoenen |
schoen met een franse hak:
schoon met ene Franse hak (Q099p Meerssen),
schoen met een klep:
schoon met ene klep (Q099p Meerssen),
schoen met een riempje:
schoon met ene reemke (Q099p Meerssen)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23259 |
angelusklok |
klein klokje:
ut klein klökske (Q099p Meerssen)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angs (Q099p Meerssen)
|
angst [SGV (1914)]
III-1-4
|
33621 |
anjelier |
flier:
fleere (Q099p Meerssen),
groffiaat:
groffijaot (Q099p Meerssen)
|
[DC 17 (1949)]
I-7
|