e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gafǝl (Meeswijk) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3
illustratie beeldje: beeldje (Meeswijk) een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)] III-3-1
in de doodskist leggen kisten: késtə (Meeswijk), zerken: zérkə (Meeswijk) in de doodskist leggen III-2-2
in de was zetten boenen: buǝnǝ (Meeswijk) Het hout van meubels met was inwrijven. [N 56, 59a; monogr.] II-12
in duigen vallen verratelen: vǝrrātǝlǝ (Meeswijk) Gezegd van een vat dat in stukken uiteenvalt als gevolg van het losraken van duigen en banden. [monogr.] II-12
in verwachting zijn groot gaan: grôetchôôn (Meeswijk), het spek aan zijn been hebben: uitdr.  het spek aan zijn been hebben (Meeswijk), in positie: in pəzĭĕsĭĕ (Meeswijk) een kind verwachten || zwanger zijn || zwangere toestand III-2-2
ingooien (in een kuiltje) gooien: gūi̯ǝ (Meeswijk) [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 14 en 15] I-5
inhalen voor hem invaren: vyǝ.r ǝm e.nvā.rǝ (Meeswijk) Gaan twee karren achter elkaar en gaat de laatste vlugger vooruit dan de eerste, dan zal ze haar voorganger inhalen. [JG 1a, 1b] I-10
inkappen, eerste slagen maken met de zicht inhouwen: e.nǫu̯ǝ (Meeswijk), ophouwen: ophouwen (Meeswijk) De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f] I-4
inkeping op de maatstok steek: stēǝk (Meeswijk) Bij de meeste klompenmakers was de maatstok ook voorzien van markeringen die de maat van kinder-, vrouwen- en mannenklompen aangaven. In Meeswijk (L 424) was een steek ongeveer 2 cm. [N 97, 67; Bakeman 8; monogr.] II-12