e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaproos kolbloem: kolblôôm (Meeswijk), kǫlblōǝm (Meeswijk), -  kolbloem (Meeswijk), kollebloem: papaver rhoeas  koͅləblōm (Meeswijk) klaproos [ZND 01 (1922)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.] I-5, III-4-3
klaver, algemeen klee: kliǝ (Meeswijk) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
klaverzuring hazeklee: āzəkliə (Meeswijk), kleetje: oxalis floribunda  kliəkə (Meeswijk) klaverzuring III-4-3
kledij, kleren kledage: Syncope van intervocalische d.  kléjāš (Meeswijk), kleren: Sub kleed, 2. (mv.).  kleͅjər (Meeswijk) kle(d)age || stel kleren, kledingstukken III-1-3
kleefkruid klet: galium aparine  klɛt (Meeswijk) kleefkruid III-4-3
klein paard ardens paard: ardɛns pē̜rt (Meeswijk), bidet: bidē (Meeswijk), dobbele pony, poney: dǫbǝlǝ ponē (Meeswijk), pony, poney: pōnē (Meeswijk), shetlander: šɛtlandǝr (Meeswijk), tweehands paard: tweehands paard (Meeswijk) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3] I-9
klein persoon kleine, een -: dat is ene kleine (Meeswijk), korte, een -: dat is ene korte (Meeswijk) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
klein van gestalte klein van postuur: ēə es klein van pəsty(3)̄r (Meeswijk), kort van stuk: kort van stök (Meeswijk) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1
kleinkinderen kindskinder: kénskén’ər (Meeswijk) kleinkinderen III-2-2
klep (van pet) klep: kleͅp (Meeswijk) scherm aan hoofddeksel III-1-3