e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koekoek koekoek: koekoek (Meeswijk), ’kukuk (Meeswijk) koekoek || koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1
koekoeksbloem koekoeksbloem: orchis maculata  kukuk˂zblōm (Meeswijk) koekoeksbloem, gevlekte orchidee III-4-3
koestal koestal: kō[stal] (Meeswijk) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets koets: kutš (Meeswijk) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13
koets (alg.) koets: koets (Meeswijk) een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] III-3-1
koffer koffer: koͅfər (Meeswijk) koffer III-3-1
koffie koffie: koffij (Meeswijk), koͅfi (Meeswijk, ... ) (koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || drank uit koffie || gemalen poeder van gebrande koffiebonen III-2-3
koffie zetten opschudden: oͅpšøͅdə (Meeswijk) koffie opschudden, koffie zetten III-2-3
koffiedik dras: dras (Meeswijk) koffiedik, dras III-2-3
koffievos, brandvos brandvoes: brant˲vus (Meeswijk) Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j] I-9