e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaat (Meeswijk) een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kárəmə’nāiə (Meeswijk), kotelet: koͅrtəleͅt (Meeswijk), koͅrtəleͅtə (Meeswijk), koͅtəlet (Meeswijk), steeltje: stēlkə (Meeswijk) cotelette met een stukje van de rib,steelke || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] || ribstuk, kotelet III-2-3
koudbeitel koudbeitel: kawt˱bēǝtǝl (Meeswijk) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11
koude noordenwind, bijs bijs: bi:s (Meeswijk) koude noordoostenwind III-4-4
kous: algemeen hoos: NB p. 345: kous, zie HOOS.  ōͅs (Meeswijk), strump: Kil. strompe, strumpe = Lat. tibiale kous; Nhd. Strumpf, Mnd. strump.  strømp (Meeswijk) been van een kous || kous III-1-3
kousenband bindel: benəl (Meeswijk) elastische kousenophouder III-1-3
kouter kouter: kǫu̯.tǝr (Meeswijk), kouteren: kǫu̯.tǝrǝ (Meeswijk) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag col (fr.): koͅl (Meeswijk), kraag: krā.x (Meeswijk) hemd- of halsboord || kraag: 1. opgevouwen rand langs de halsopening van een jas of hemd III-1-3
kraan kraan: krān (Meeswijk) kraan III-2-1
kraan van de metalen gierton kraan: krān (Meeswijk) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1