e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
margarine margarine: margren (Meeswijk) kunstboter, margarine III-2-3
margriet pinksterbloem: -  penstərblo:m (Meeswijk), [penst6rblo:m*]  pinksterbloem (Meeswijk), chrysanthemum leucantemum  peŋkstərblōm (Meeswijk), sint-jansbloem: senjtjanzblōm (Meeswijk) margriet [DC 42 (1967)] || margriet (Chrysanthemum leuchanthemun) [DC 42 (1967)] III-4-3
markt markt: twijs: ij afzonderlijk  twijs eəver de mērt (Meeswijk) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] III-3-1
marktplein markt: mert (Meeswijk) het plein in een stad of dorp waar markt gehouden wordt [mert, marktveld] [N 90 (1982)] III-3-1
marter fluwijn: fluwijn (Meeswijk) steenmarter III-4-2
masker masker: Als het vastelavond is hebben de kinderen ee(n) masker op.  maskər (Meeswijk), mombakkes: Met vastelavond heeft iedereen ee(n) mombakkes op.  mombakəs (Meeswijk), mommegezicht: Met dat mommengezicht kon ik hem niet herkennen (mom: masker).  moməgəzech (Meeswijk) Masker: Mombakkes. || Mombakkes: Masker en bakkes. || Mommengezicht: Masker. III-3-2
masteluin bontgoed: bont˱gōt (Meeswijk) Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4
mathaak zichtehaak: zextǝnǭk (Meeswijk) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matras matras: matras (Meeswijk) opgevulde beddezak als onderbed III-2-1
medaillon medaille: mədāli (Meeswijk) medaille III-1-3