e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijl pijl: In de Maaskant schieten de schutten niet met boog en pijl, maar met de buks.  pi:l (Meeswijk) Pijl: 1. Schicht. III-3-2
pijp pijp: pī.p (Meeswijk) rookgerei, pijp III-2-3
pijpbeen pijp: pīp (Meeswijk) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpensteel roer: Verklw. r”rk\\  rōr (Meeswijk), steel: stē‧l (Meeswijk) buis van een pijp || steel van een pijp III-2-3
pijpenstrootje bosbies: boͅzbīš (Meeswijk) buntgras III-4-3
pikbinder zelfbinder: zɛlǝf˱bęi̯njǝr (Meeswijk) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
pikkeling, zwad met een slag afgepikt inhouw: enhǫu̯ (Meeswijk) Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c] I-4
pimpelmees bijmus: IPA; omgesp.  bīmøš (Meeswijk), blauwkopje: blawkøͅpkə (Meeswijk), mees: syn.: blauwkopke  mēs (Meeswijk) pimpelmees || pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)] III-4-1
pinkelen klimhouwen: Uitvoerige beschrijving in De Maasgouw IV, pag. 622.  klemoͅuwə (Meeswijk) Klimhouwen: (Kinderspel) met een stok slaat men op het spitse uiteinde van de "klim", zodat deze laatste de lucht in gaat. III-3-2
pinkelhoutje klim: klem (Meeswijk) Klim: Houten stokje aan weerskanten gescherpt, (ongeveer vorm en dikte van een sigaar), gebruikt bij het kinderspel KLIMHOUWEN. III-3-2