e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spaanders spenen: spiǝn (Meeswijk) De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.] II-12
spade, spitschop schup: šø̜p (Meeswijk) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spanlat van de spanzaag spanlatje: spanlɛtjǝ (Meeswijk) Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.] II-12
spanne spanne: spa.n (Meeswijk) Span: Afstand tussen pink en duim, gestrekt. III-3-2
spanne add. spannen (ww.): Als ge hem juist kunt spannen is de huuf voor dich.  spanə (Meeswijk) Spannen: 8. (Bij knikkerspel) afstand in "span"afmeten. III-3-2
spat spat: spāt (Meeswijk) Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j] I-9
spatten sprietsen: spritsen (Meeswijk) in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] III-4-4
speculaas speculatie: hard, droog, gekruid gebak  spekəlāsi (Meeswijk) speculaas III-2-3
speeksel uitspuwen spijen: spejə (Meeswijk), spije (Meeswijk) spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1
speelgoed speelgoed: spēəlgōt (Meeswijk) Speelgoed: voorwerpen waarmee kinderen spelen. III-3-2