e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wezel wezel: wizəl (Meeswijk) wezel III-4-2
wieden, algemeen geden: gē̜i̯ǝ (Meeswijk) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wieg wieg: weech (Meeswijk) wieg III-2-2
wiel rad: rā.t (Meeswijk), meervoud  rāi̯.ǝr (Meeswijk) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband karbeslag: karbǝslā.x (Meeswijk), karreep: karręj.p (Meeswijk), karręjp (Meeswijk) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielerwedstrijd koers: kurs (Meeswijk) Koers: Wedren van fietsen, paarden. III-3-2
wielewaal goudmelder: —mulder?; IPA; omgesp.  goutmēldər (Meeswijk), goudmulder: oriolus  goͅu̯tmøͅldər (Meeswijk), wielewaal: wiləwāl (Meeswijk) wielewaal || wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)] III-4-1
wijdbeens lopen lopen wie ene die in zijn broek gescheten heeft: loupe wie eine dè in z`n brook gescheten èt (Meeswijk) lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)] III-1-2
wijde regenmantel zonder mouwen caban (fr.): kabōͅ (Meeswijk) regenjas III-1-3
wijn wijn: wī.n (Meeswijk) bekende drank uit druivensap, wijn III-2-3