e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deken deken: dēəkə (Meeswijk) deken III-2-1
dekken dekken: deͅkə (Meeswijk), dękǝ (Meeswijk), springen: spręŋǝ (Meeswijk), sprɛŋǝ (Meeswijk) dekken, bevruchten || Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12, III-4-2
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Meeswijk) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekzeil bâche: baš (Meeswijk) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛ.mpex (Meeswijk) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: dɛn (Meeswijk) denneboom III-4-3
denken denken: déngkə (Meeswijk) denken III-1-4
dennennaalden dennennaalden: dennenoajen (Meeswijk) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
deugen deugen: dòwgə (Meeswijk) deugen III-1-4
deugniet deugeniet: déúgəneet (Meeswijk), ook materiaal znd 23,4  duigeneet (Meeswijk), ondeugd: óndéúch (Meeswijk), onnutte, een -: ónut’ə (Meeswijk), rekel: réékəl (Meeswijk), schavuit: sjàvūūt (Meeswijk) deugniet [ZND 01 (1922)] || kind vol ondeugende streken || §deugniet III-1-4