17998 |
huivering |
schuiveling:
schoeveling (L424p Meeswijk),
schuivering:
šuvəreŋ (L424p Meeswijk)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
zex ukə (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk,
L424p Meeswijk),
op zijn hukken gaan zitten:
op z`n oeke gaon zitte (L424p Meeswijk)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22950 |
hutselen / kaarten schudden add. |
rongelen:
B.v. De kienbollen rungelen. Dorren, rungele.
røŋələ (L424p Meeswijk)
|
Rungelen: Door elkaar schudden, mengen.
III-3-2
|
20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
traow (L424p Meeswijk)
|
huwelijk
III-2-2
|
20377 |
huwelijksgeschenk |
bruidsstuk:
als bruidsstuk kreeg ze van oom een mooi servies
brōētstuk (L424p Meeswijk)
|
huwelijksgeschenk
III-2-2
|
20231 |
huwelijksreis |
speelreis:
spêêlréis (L424p Meeswijk)
|
huwelijksreis
III-2-2
|
20234 |
huwelijksuitzet |
trousseau (fr.):
trŏĕsóó (L424p Meeswijk)
|
uitzet van een bruid
III-2-2
|
21216 |
identiteitskaart |
identiteitsbewijs:
identiteitsbewijs (L424p Meeswijk)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
vərwĭĕttə (L424p Meeswijk)
|
verwijten
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
aanzeggen:
aanzéggə (L424p Meeswijk)
|
mondeling een begrafenis gaan aanzeggen
III-2-2
|