e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huivering schuiveling: schoeveling (Meeswijk), schuivering: šuvəreŋ (Meeswijk) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hurken (zich) hukken: zex ukə (Meeswijk, ... ), op zijn hukken gaan zitten: op z`n oeke gaon zitte (Meeswijk) hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] III-1-2
hutselen / kaarten schudden add. rongelen: B.v. De kienbollen rungelen. Dorren, rungele.  røŋələ (Meeswijk) Rungelen: Door elkaar schudden, mengen. III-3-2
huwelijk trouw, de -: traow (Meeswijk) huwelijk III-2-2
huwelijksgeschenk bruidsstuk: als bruidsstuk kreeg ze van oom een mooi servies  brōētstuk (Meeswijk) huwelijksgeschenk III-2-2
huwelijksreis speelreis: spêêlréis (Meeswijk) huwelijksreis III-2-2
huwelijksuitzet trousseau (fr.): trŏĕsóó (Meeswijk) uitzet van een bruid III-2-2
identiteitskaart identiteitsbewijs: identiteitsbewijs (Meeswijk) de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)] III-3-1
iemand iets verwijten verwijten: vərwĭĕttə (Meeswijk) verwijten III-1-4
iemands overlijden aanzeggen aanzeggen: aanzéggə (Meeswijk) mondeling een begrafenis gaan aanzeggen III-2-2