25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
nietigheid:
nietigheid (L424p Meeswijk)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ī.s (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
ijs
III-4-4
|
22756 |
ijsbaan |
keibaan:
Sub baan: 2. Een gladde keibaan + sub ss.
keibaan (L424p Meeswijk)
|
[Glijbaan: Gladgemaakte uitgestrektheid op sneeuw of ijs].
III-3-2
|
20771 |
ijsje |
crme:
krēͅm (L424p Meeswijk)
|
een ijsje
III-2-3
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
īsnēgǝl (L424p Meeswijk)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijspiel:
⁄ī.spēl (L424p Meeswijk)
|
ijskegel, ijspegel
III-4-4
|
24174 |
ijsvogel |
ijsvogel:
alcedo ispida
īsfōəgəl (L424p Meeswijk),
ijsvogeltje:
iesvögelke (L424p Meeswijk)
|
ijsvogel || ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18914 |
ijverig |
vlijtig:
vlĭĕtəch (L424p Meeswijk)
|
werkzaam, naarstig
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
isəl (L424p Meeswijk)
|
dunne ijskorst op wegen of bomen
III-4-4
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (L424p Meeswijk)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|