33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (L424p Meeswijk)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33115 |
kap aan de vlegelstok |
oog:
ǫu̯x (L424p Meeswijk)
|
Het uiteinde van elk van beide vlegelhouten voorzien van een kap die dient om de twee houten delen aan elkaar te bevestigen en wel op zo''n manier dat de slaande werking van de vlegel bij het dorsen optimaal is. Bij de meest voorkomende scharnierconstructie is de kap aan de vlegelstok van metaal en die aan de vlegelknuppel van leer. In dit lemma gaat het dus om de metalen kap aan de vlegelstok; meestal is er een beugel aangesmeed; deze ring of oog is vaak benoemingsmotief voor de gehele kap. Zie afbeelding 10, c. Soms vindt men, in plaats van de metalen kap, aan het uiteinde van de vlegelstok twee geboorde gaten waar de vlegelband doorheen loopt; de zegslieden van L 282 en 288 geven dit uitdrukkelijk op; zie afbeelding 10, f. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18677 |
kap van een lange schoudermantel |
kap:
kap (L424p Meeswijk)
|
1. hoofddeksel
III-1-3
|
18691 |
kapotjas |
kapot (<fr.):
kapoͅt (L424p Meeswijk)
|
lange soldatenjas
III-1-3
|
19483 |
kapstok |
kapstok:
kapstoͅk (L424p Meeswijk)
|
kapstok
III-2-1
|
31754 |
kapzaag, toffelzaag |
pennenpoetser:
pɛnǝpotsǝr (L424p Meeswijk)
|
Handzaag met een dun, rechthoekig, fijn getand zaagblad, waarvan de bovenzijde versterkt is met een ijzeren rand, de zaaglade. De kapzaag wordt gebruikt voor fijn zaagwerk. Zie ook afb. 14. De toffelzaag is een speciale uitvoering van de kapzaag. Ze heeft een steelvormig handvat dat bij zijn bevestiging aan het zaagblad een opwaartse knik vertoont. De zaag dient om iets nauwkeurig langs een oppervlak te kunnen afzagen, bijvoorbeeld uitstekende pennen. [N 53, 3a; N 53, 3c; N G, 23b; N 64, 2b; monogr.; div.]
II-12
|
21760 |
kar |
kar:
kar (L424p Meeswijk)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
aa.rt (L424p Meeswijk),
caractre (fr.):
kàràktéér (L424p Meeswijk),
karakter:
kàràktər (L424p Meeswijk)
|
aard, inborst, gemoed || aard, natuur, wezen, natuurlijke eigenschappen
III-1-4
|
20784 |
karbonade |
varkenskotelet:
vɛrkəskortəleͅt (L424p Meeswijk),
vɛrkəskotəleͅt (L424p Meeswijk),
vɛrkəskoͅrtəleͅtə (L424p Meeswijk),
varkensrib:
vēͅrkəsr.yp (L424p Meeswijk)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)], [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
24654 |
kardinaalsmuts |
pinhout:
evoinymus europaea
’penoͅu̯t (L424p Meeswijk)
|
kardinaalsmuts
III-4-3
|