33997 |
kletsoor |
klatsool:
kladžūl (L424p Meeswijk)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
31703 |
kliefbijl |
kliefbeitel:
klēf˱bęjtǝl (L424p Meeswijk),
rijtbeitel:
rī.t˱bęjtǝl (L424p Meeswijk)
|
In het algemeen een werktuig waarmee hout wordt gekliefd. De kliefbijl kan verschillende uitvoeringen hebben. Soms heeft ze de vorm van een soort mes met handvat en ze is dan ongeveer 30 cm lang. In andere gevallen bestaat ze uit een lang blad met haaks daarop een houten steel. Zie ook afb. 3. Bij beide uitvoeringen hoort een grote houten hamer waarmee tijdens het klieven op de bijl wordt geslagen. De kliefbijl wordt door de wagenmaker gebruikt om spaken uit boomstammen te klieven. Zie verder ook het lemma ɛkliefmesɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N 50, 15b; N 53, 84a; N 75, 133a-b; N 75, 133e; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
17893 |
klieven |
klieven:
klēvǝ (L424p Meeswijk)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.]
II-12
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
hedera
weͅnjtjərgrø̄n (L424p Meeswijk)
|
klimop
III-4-3
|
17736 |
klinken |
riveren:
rǝvērǝ (L424p Meeswijk)
|
Twee metalen delen van een werkstuk met elkaar verbinden door middel van klinknagels. De al dan niet verwarmde klinknagel wordt daartoe eerst met behulp van de nageltang in het voorgeboorde gat van de aan elkaar te bevestigen delen geplaatst. Met de ophaler wordt de klinknagel vervolgens zo ver mogelijk opgetrokken. Dan wordt het penvormige uiteinde van de klinknagel met de klinkhamer tot een kop geslagen. Tijdens deze handelingen wordt het andere uiteinde van de klinknagel met behulp van de domper tegengehouden. De nieuwgevormde kop van de klinknagel wordt tenslotte met de dopper afgerond. Zie ook de lemmata "klinkhamer", "domper", "dopper", "nageltang", etc. IJzeren klinknagels boven 9 mm dikte worden voor verwerking doorgaans heet gemaakt in een veldsmidse of kleine gloeioven. Kleine, van koper, messing of zacht ijzer vervaardigde klinknagels kunnen ook koud worden geklonken. [N 64, 98; N 66, 44; monogr.]
II-11
|
31497 |
klinknagel |
rivet:
rǝvet (L424p Meeswijk)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
20950 |
klokhuis |
keets:
ketš (L424p Meeswijk)
|
klokhuis
I-7
|
24651 |
klokje (alg.) |
vingerhoedje:
campanula rotundifolia; gewone blauwe klokje
veŋərø̄tjə (L424p Meeswijk)
|
grasklokje
III-4-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp: 1. houten schoeisel
II-12, III-1-3
|
18755 |
klomp (toel.) |
trippenklomp:
Zij werden tot +/- 1920 in huis en op weg naar de kerk gedragen. B.v. Truppenklompen werden altijd gemaakt van beukehout.
trøpəklo.mp (L424p Meeswijk)
|
lichte, met bloempjes uitgestoken klomp
III-1-3
|