34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieband:
knēbant (L424p Meeswijk)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
18151 |
knikkebenen |
door de knie?n zakken:
e zakt door z`n kneeje (L424p Meeswijk)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
J. Leenen in Feestbundel Van de Wijer, Leuven 1944, deel II, pag. 113-120.
yf (L424p Meeswijk)
|
Huuf: I. Glazen of aarden knikker.
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
huiven:
Afl. sub huuf.
huven (L424p Meeswijk)
|
[Knikkeren].
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
druilen:
A.P. De Bont, Een duister woord. In: Taal en Tongval VII (1955), pag. 25-26:
drølə (L424p Meeswijk)
|
Drullen: doen rollen.
III-3-2
|
24187 |
knobbelzwaan |
wilde zwaan:
wilj zwaan (L424p Meeswijk)
|
zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20857 |
knoeien |
slabberen:
slabərə (L424p Meeswijk)
|
morsen met eten of drinken
III-2-3
|
19076 |
knoest |
knoest:
knus (L424p Meeswijk)
|
knoest, harde uitwas an een boom
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
knoplook:
knopflōəx (L424p Meeswijk)
|
knoflook
I-7
|
33246 |
knollen uittrekken |
kruiden:
krūi̯ǝ (L424p Meeswijk)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|