24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraan (L424p Meeswijk),
’krunəkrān (L424p Meeswijk)
|
kraanvogel || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31710 |
kraanzaag |
kraanzeeg:
krānzē̜x (L424p Meeswijk)
|
Houtzaag met een lengte van ongeveer 245 cm; het zaagblad is ongeveer 2 meter lang en is aan de onderzijde een weinig smaller dan aan de bovenkant. De bovenzijde van het blad loopt uit op een ca. 45 cm lang ijzer met een ring, waarin een houten handvat kan worden gestoken, dat dan haaks op het zaagblad staat. Het onderhandvat is een los deel. Het bestaat uit een houten blok met daarin een gleuf, waarin het zaagblad met behulp van een wig kan worden vastgeklemd. In het houten blok zijn twee stokken aangebracht die als handvat dienen. Zie ook afb. 9. [N 50, 34a; N 75, 116e; N I, 1 add.; monogr.]
II-12
|
17918 |
krabben |
dabben:
zich dabbe (L424p Meeswijk),
jeuken:
zich jueke (L424p Meeswijk),
krabben:
zich krabbe (L424p Meeswijk),
kretsen:
kreͅtsə (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk),
schuren:
šōrə (L424p Meeswijk),
zich schoore (L424p Meeswijk)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32072 |
kram |
klam:
klam (L424p Meeswijk)
|
U-vormig gebogen ijzerdraad die aan beide einden van een punt is voorzien. [N 54, 18; monogr.]
II-12
|
33896 |
krampig |
(het heeft de) kramp:
kramp (L424p Meeswijk)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
25034 |
krassen |
kretsen:
kretsen (L424p Meeswijk)
|
het geluid geven van een scherp voorwerp dat over een hard oppervlak schraapt [skratsen, krassen, kratsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24339 |
krekel |
krekel:
krikəl (L424p Meeswijk)
|
krekel
III-4-2
|
18224 |
kreukel |
kronkel:
krøŋkəl (L424p Meeswijk)
|
krunkel
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
verkronkelen:
B.v. jas.
vərkrøŋkələ (L424p Meeswijk)
|
verkreuken
III-1-3
|
33910 |
kreupel zijn |
hinkepink:
eŋkǝpeŋk (L424p Meeswijk)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|