e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kraanvogel kroenekraan: kroenekraan (Meeswijk), ’krunəkrān (Meeswijk) kraanvogel || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)] III-4-1
kraanzaag kraanzeeg: krānzē̜x (Meeswijk) Houtzaag met een lengte van ongeveer 245 cm; het zaagblad is ongeveer 2 meter lang en is aan de onderzijde een weinig smaller dan aan de bovenkant. De bovenzijde van het blad loopt uit op een ca. 45 cm lang ijzer met een ring, waarin een houten handvat kan worden gestoken, dat dan haaks op het zaagblad staat. Het onderhandvat is een los deel. Het bestaat uit een houten blok met daarin een gleuf, waarin het zaagblad met behulp van een wig kan worden vastgeklemd. In het houten blok zijn twee stokken aangebracht die als handvat dienen. Zie ook afb. 9. [N 50, 34a; N 75, 116e; N I, 1 add.; monogr.] II-12
krabben dabben: zich dabbe (Meeswijk), jeuken: zich jueke (Meeswijk), krabben: zich krabbe (Meeswijk), kretsen: kreͅtsə (Meeswijk, ... ), schuren: šōrə (Meeswijk), zich schoore (Meeswijk) krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] III-1-2
kram klam: klam (Meeswijk) U-vormig gebogen ijzerdraad die aan beide einden van een punt is voorzien. [N 54, 18; monogr.] II-12
krampig (het heeft de) kramp: kramp (Meeswijk) Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c] I-9
krassen kretsen: kretsen (Meeswijk) het geluid geven van een scherp voorwerp dat over een hard oppervlak schraapt [skratsen, krassen, kratsen] [N 91 (1982)] III-4-4
krekel krekel: krikəl (Meeswijk) krekel III-4-2
kreukel kronkel: krøŋkəl (Meeswijk) krunkel III-1-3
kreukelen verkronkelen: B.v. jas.  vərkrøŋkələ (Meeswijk) verkreuken III-1-3
kreupel zijn hinkepink: eŋkǝpeŋk (Meeswijk) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9