e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langwerpige streep van voorhoofd tot neus streep: strē.p (Meeswijk) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
langzaam, traag stil: stil (Meeswijk) langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] III-4-4
langzamer hou: ou̯ (Meeswijk) Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96] I-10
lantaarn lamptaarn: lamptēͅr (Meeswijk) lantaarn III-2-1
lap op een schoen huif: u:f (Meeswijk) lapje leer op een scheur in de schoen III-1-3
lasbrander chalumeau: šalǝmō (Meeswijk) Lasapparaat dat bestaat uit een metalen buis met tuitvormig mondstuk en twee toevoerleidingen, één voor de brandstof en één voor het verbrandingsmiddel (meestal zuurstof). Als brandstof kan waterstof, lichtgas of acetyleengas worden gebruikt. Zie ook afb. 43. [N 33, 190; monogr.] II-11
lasstaaf baguette: bagęt (Meeswijk) De metalen staaf die bij het elektrisch lassen van metalen als laselektrode dient. De laselektrode smelt daarbij ook en voegt zo metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld. De elektrode is ommanteld met een stof die als een soort vloeimiddel fungeert. Tijdens het lassen verdampt een deel daarvan en vormt een gas dat het gesmolten metaal tegen oxidatie beschermt. Op de lasnaad wordt een slak gevormd die met behulp van de lasbikhamer kan worden weggekapt. Zie ook afb. 45. [N 33, 191; monogr.] II-11
last, moeilijkheid last: làs (Meeswijk) last, hinder III-1-4
lastig (werken) lastig: lestəch (Meeswijk) lastig III-1-4
lastig kind lastig kind: ee(n) lestəch kén’t (Meeswijk) een lastig kind III-1-4