19289 |
lastig zijn |
ambeteren (< fr.):
www.vandale.be: ambeteren (Belg., inf.), ergeren, vervelen, lastig vallen [sic], plagen.
ambəteerə (L424p Meeswijk)
|
lastig vallen
III-1-4
|
31724 |
lat |
lat:
lat (L424p Meeswijk)
|
In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.]
II-12
|
20102 |
laurierboompje |
laurier:
lorēr (L424p Meeswijk)
|
laurier
III-2-1
|
25036 |
lawaai maken |
laweiten:
laweiten (L424p Meeswijk)
|
lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
lawaai:
lawaai (L424p Meeswijk)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19391 |
ledikant |
bedstad:
beͅtstāt (L424p Meeswijk)
|
ledikant, beddebak
III-2-1
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouder:
ààwər (L424p Meeswijk)
|
ouderdom, leeftijd
III-2-2
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (L424p Meeswijk),
verlaten (ruimte):
verlaten (L424p Meeswijk)
|
niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
lééchlujpər (L424p Meeswijk)
|
leegloper
III-1-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
loos:
cf. WNT VIII 2, p. 2898 -2900 s.v. "loosch (II)"A.7.a. "gemeen, slecht, doortrapt
lôes (L424p Meeswijk)
|
leep, listig, doortrapt
III-1-4
|