e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leep, doortrapt (sluw) gewiekst: gewikst (Meeswijk) doortrapt, sluw III-1-4
leerling leerling: leerling (Meeswijk) de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leeuw leeuw: Ene cirk met vier leeuwen.  liəw (Meeswijk) Leeuw: katachtig roofdier. III-3-2
leeuwenbek gaperd: antirrhinum; syn.: leeuwemuilke  gāpərt (Meeswijk), leeuwenmuiltje: liəwəmylkə (Meeswijk) leeuwebek III-4-3
leewater leewater: lēwātǝr (Meeswijk) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
lege eerste koe manse koe: māu̯s [koe] (Meeswijk) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
legger ligger: legǝr (Meeswijk  [(vochtgezwel op de voorbenen)]  ) Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.] I-9
leiden leiden: lēi̯ǝ (Meeswijk), lɛi̯ǝ (Meeswijk) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lelie (lilium) lelie: ’lēli (Meeswijk) lelie III-2-1
lelietje-van-dalen meiklokje: ’meͅekløͅkskə (Meeswijk), muguet (fr.): my’qeͅ (Meeswijk) lelietje-van-dalen III-4-3