33813 |
lomp paard |
kluppel:
klø̜pǝl (L424p Meeswijk)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
24846 |
loof |
lover:
afgevallen bladeren, als strooisel gebruikt
loͅu̯vər (L424p Meeswijk)
|
lover
III-4-3
|
32569 |
loopmand |
loopkorf:
lǫwpkø̜rǝf (L424p Meeswijk)
|
Van boven smalle, en van onder breed uitlopende mand, waarin kinderen leren lopen. Zowel aan de boven- als onderkant is deze mand open. Zie ook afb. 292. [N 40, add.; monogr.]
II-12
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (L424p Meeswijk),
lǫu̯.pǝ (L424p Meeswijk)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
19500 |
loper |
passe-partout (fr.):
paspərtu (L424p Meeswijk)
|
loper
III-2-1
|
34008 |
losgetuigd leiden |
teugelen:
tø̜̄gǝlǝn (L424p Meeswijk)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
22998 |
lot(je) van de loterij |
lot:
Afl. loterij, loten, loting.
lōət (L424p Meeswijk)
|
Lot: 1. Lot van een tombola.
III-3-2
|
21738 |
loteling |
loteling:
loteling (L424p Meeswijk)
|
iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22400 |
loten |
loten:
Afl. sub lot.
loten (L424p Meeswijk)
|
[Loten].
III-3-2
|
22599 |
loterij |
loterij:
Afl. sub lot.
loterij (L424p Meeswijk)
|
[Loterij].
III-3-2
|