e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijk kalf durenkalf: dȳǝ.rǝ[kalf] (Meeswijk), dø̄rǝ[kalf] (Meeswijk), duurtje: dø̄rkǝ (Meeswijk), stierenkalf: stīrǝ[kalf] (Meeswijk), stiertje: stīrkǝ (Meeswijk) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kalf dat van tanden begint te wisselen duur: dø̄r (Meeswijk), stier: stīr (Meeswijk) Algemeen kan men zeggen dat het hier gaat om een kalf van ongeveer één jaar oud. [N 3A, 16; add. uit N 3A, 15] I-11
mannelijk schaap bok: bok (Meeswijk) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: ō̝ərən (Meeswijk), Theut. horn; Ohd., Osaks. arn, Oe. earn, Oudnoors örn.  ōərən (Meeswijk) Doffer. [Goossens 1b (1960)] || Hoorn*: Mannetjesduif. III-3-2
mannelijke eend wenderd: wenjert (Meeswijk), węnjǝrt (Meeswijk), wenderik: wēnjərek (Meeswijk), wēę.ndǝrek (Meeswijk) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend [ZND 01 (1922)] I-12, III-4-1
mannelijke gans ganzer: gau̯zǝr (Meeswijk), haan: ān (Meeswijk) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: bok (Meeswijk) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu rekel: rèkel (Meeswijk), r‧ēͅkəl (Meeswijk) reu [Goossens 1b (1960)] || reu, mann. hond [Goossens 2a (1963)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kā.tər (Meeswijk) kater [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mantelpak complet (fr.): kompleͅ (Meeswijk) mantelkostuum III-1-3