31305 |
beitel |
beitel:
bēǝtǝl (L424p Meeswijk),
bęjtǝl (L424p Meeswijk)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
24301 |
bek |
muil:
m‧ul (L424p Meeswijk)
|
muil
III-4-2
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bəkénnə (L424p Meeswijk)
|
bekennen
III-1-4
|
21514 |
bekeuren |
beboeten:
beboeten (L424p Meeswijk)
|
iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17646 |
bekkenholte |
onderlijf:
oŋərlīf (L424p Meeswijk)
|
heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31451 |
bektang, buigtang |
kraaienbek:
krōǝgǝbɛk (L424p Meeswijk)
|
In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.]
II-11
|
25075 |
belangrijk, van belang |
van belang:
van belang (L424p Meeswijk)
|
van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21715 |
belasting |
taks (<fr.):
taks (L424p Meeswijk)
|
de verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage in de lasten van de overheid [tijns, cijns, belasting, taks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21716 |
belastingbiljet |
belastingbrief:
belastingbrief (L424p Meeswijk)
|
het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33489 |
bellefleur |
bellefleur:
tafelappel
bɛlflø͂ͅr (L424p Meeswijk),
ossenkop:
’oͅsəkoͅp (L424p Meeswijk)
|
appel, soort || bellefleur
I-7
|