e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nijdnagel nagelreen: nagelren (Meeswijk), nagəlreͅn (Meeswijk), nāgəlreͅn (Meeswijk) Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)] III-1-2
nijptang pitstang: petštaŋ (Meeswijk) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11
niknak niknakje: neknɛkskə (Meeswijk) klein gebak in de vorm van figuren III-2-3
noemen, naam geven noemen: néúmə (Meeswijk) noemen III-2-2
notenboom notenboom: juglans regia  nōətəboͅu̯m (Meeswijk) noteboom I-7
notulen notulen: notulen (Meeswijk) het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)] III-3-1
ochtend (vanmorgen de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]: morgen (Meeswijk), voormiddag: vər⁄medəx (Meeswijk) s morgens) [N 91 (1982)] III-4-4
ogenblikje, korte tijd, eventjes tijdje: tijdje (Meeswijk) een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] III-4-4
okkernoot kranennoot: vrucht vd zwarte noteboom, juglans nigra  ’krānənōət (Meeswijk), noot: nōət (Meeswijk) noot, soort || noot, vrucht vd noteboom I-7
oksel oksel: oksel (Meeswijk) oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1