e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oorlel lel: lel (Meeswijk), oorlel: oerlel (Meeswijk) oorlel, oorlelletje [N 10b (1961)] III-1-1
oorlog krijg: krijg (Meeswijk) de strijd tusseen twee of meer volken, vorsten of staten [oorlog, krijg] [N 90 (1982)] III-3-1
oorvormig handvat oor: uər (Meeswijk) oorvormig voorwerp, bijv. van een kopje III-2-1
oorworm oorworm: ’uərwoͅ.rəm (Meeswijk) oorworm III-4-2
oot ezelhaver: -  ezelhaver (Meeswijk), oot: -  ate (Meeswijk), vlughaver: -  vlooghaver (Meeswijk), vly:ga:vər (Meeswijk), wilde haver: -  wiltehaver (Meeswijk) oot [wilde haver] [ZND 49 (1958)] III-4-3
oot, wilde haver vlughaver: vlȳgāvǝr (Meeswijk), vlȳgǝvǝr (Meeswijk) Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-5
op de schouder zitten op de krommenek zitten: bij vader [oͅpə krōəmənak} zitten (Meeswijk), op de nek zitten: bij vader oppe nak zitte (Meeswijk) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op zijn tenen lopen: op z`n tieəne loupe (Meeswijk), trippelen: trepələ (Meeswijk), trippele (Meeswijk) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op heukelingen zetten, zwelen op heukeltjes zetten: ǫp ø̄ǝkǝlkǝs ˲zętǝ (Meeswijk) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op hol slaan op (de) loop gaan: ǫp ǝ lø̜i̯.p ˲gūǝ.n (Meeswijk) Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f] I-9