25095 |
repareren |
oplappen:
oplappen (L424p Meeswijk)
|
repareren, opknappen [oplappen, flikken, lameseren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24548 |
reseda |
rose dgypte (fr.):
rose degypte
rozə’žep (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
reseda
I-7, III-4-3
|
24404 |
restant reptielen en amfibie?n |
boomkwakerd:
boͅumkwakərt (L424p Meeswijk),
weerkwakerd:
hyla arborea
wēͅrkwakərt (L424p Meeswijk)
|
boomkikker
III-4-2
|
24302 |
restant vissen |
goudvis:
goͅu̯tfeͅs (L424p Meeswijk),
reep:
riəp (L424p Meeswijk),
snoek:
snōk (L424p Meeswijk)
|
goudvis || snoek || vislijn
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
duikeendje:
kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook
dūkhēntšə (L424p Meeswijk),
kruisbek:
loxia curvirostra
kryzbɛk (L424p Meeswijk)
|
kruisbek || kuifeend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L424p Meeswijk),
deem:
d‧ēͅm (L424p Meeswijk)
|
das || speen, tepel
III-4-2
|
20633 |
reuzel, bladvet |
liezen:
Als men geen darmen genoeg had voor de worst te maken, dan werd ook wel eens de lies gebruikt
lē‧s (L424p Meeswijk),
veer:
vēͅr (L424p Meeswijk),
verenvet:
vērəvet (L424p Meeswijk)
|
reuzel || reuzel, lies || vet van de reuzel
III-2-3
|
18265 |
revers |
revers (fr.):
rəvēͅr (L424p Meeswijk)
|
opslag, omslag waarin de kraag zich voortzet
III-1-3
|
17655 |
rib |
rib:
rub (L424p Meeswijk),
røp (L424p Meeswijk)
|
rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25015 |
ribbel |
ribbel:
ribbel (L424p Meeswijk)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|