32583 |
riek, mestriek |
drietand:
dritā.nt (L424p Meeswijk),
mestriek:
[mest]rēk (L424p Meeswijk
[(vier)]
),
riek:
rēk (L424p Meeswijk)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
32651 |
riesterstaaf |
regelaar van/voor de riester:
rēgǝlē̜r van dǝ rēstǝr (L424p Meeswijk)
|
Bij sommige ploegen kon het riester worden verzet d.m.v. een staaf, die de verstelbare verbinding vormde tussen het achtereinde van het riester en de ploegstaart. [JG 1a; N 11, 31.V.d add.]
I-1
|
24512 |
riet |
riet:
phragmites communis
r‧ēt (L424p Meeswijk)
|
riet
III-4-3
|
32589 |
rij mesthoopjes |
rij:
rei̯ (L424p Meeswijk)
|
Meestal wordt de mest op het land in hoopjes van de kar afgetrokken. Deze hoopjes vormen samen een aantal evenwijdige rijen. Van de benamingen voor een rij mesthoopjes zijn er enkele mogelijk (ook) van toepassing op een ononderbroken streep mest, zoals bedoeld met de termen aan het einde van het lemma. Voor het [... [N 11, 19; N 11A, 20c; N M, 11 add.; A 9, 31 add.; monogr.]
I-1
|
18546 |
rijbroek |
culotte (fr.):
kəloͅt (L424p Meeswijk)
|
rijbroek
III-1-3
|
21130 |
rijden |
varen:
varen (L424p Meeswijk)
|
zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
rijmen:
ps. geen fonetische notering!
rijmen (L424p Meeswijk)
|
rijm, rijp, bevroren dauw of mist
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rouwvorst:
⁄rowōəs (L424p Meeswijk)
|
rijm, rijp, bevroren dauw of mist
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstek:
boeənstek (L424p Meeswijk)
|
[ZND 23 (1937)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstpap:
rī.spap (L424p Meeswijk)
|
rijstebrij
III-2-3
|