24524 |
rozenbottel |
papenmuts:
Paque vanwege de vorm ve priestermust
’pāpərmøͅts (L424p Meeswijk)
|
rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel).
III-4-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
rəzi‧n (L424p Meeswijk)
|
gedroogde druif, rozijn
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rø̜q (L424p Meeswijk)
|
Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜q (L424p Meeswijk)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
røgəstraŋk (L424p Meeswijk),
rugstrang:
rögstraŋk (L424p Meeswijk)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
gewerf (van de ruggengraat):
gewerf (L424p Meeswijk),
wervel:
wervel (L424p Meeswijk)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33974 |
rugriem |
rugzeel:
rugzeel (L424p Meeswijk)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
ruuken (L424p Meeswijk),
rykə (L424p Meeswijk)
|
ruiken [N 10b (1961)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
Nhd. tauschen, Kil. tuyschen permutare, commutare.
tušə (L424p Meeswijk)
|
*Tuisen: Ruilen (geen pejoratieve betekenis).
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rȳn (L424p Meeswijk)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|