17836 |
sluimeren |
sluimeren:
sloemere (L424p Meeswijk),
slommere (L424p Meeswijk)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32543 |
sluitmand |
sluitmand:
slutman (L424p Meeswijk)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
32077 |
sluitring |
rondelle:
rondɛl (L424p Meeswijk)
|
Rond metalen schijfje met in het midden een gat, dat onder een moer of de kop van een schroef wordt gelegd om het drukoppervlak te vergroten. [N 54, 37c; N 100, 18 add.; monogr.]
II-12
|
20168 |
sluitspeld |
toespang:
tówspàng (L424p Meeswijk)
|
veiligheidsspeld
III-2-2
|
17741 |
smaak |
smaak:
smaak (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk),
smāk (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20490 |
smakken |
smatsen:
smatsə (L424p Meeswijk)
|
smakken, bij het eten met de lippen of tong een klappend geluid maken
III-2-3
|
33973 |
smalle buikriem |
buikzeel:
bū.k˲zęi̯.l (L424p Meeswijk)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
24883 |
smalle weegbree |
rib:
røp (L424p Meeswijk)
|
weegbree, smalle
III-4-3
|
31284 |
smeden |
smeden:
smę.jǝ (L424p Meeswijk)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
21136 |
smeer |
smeer:
smeer (L424p Meeswijk)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|