e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluimeren sluimeren: sloemere (Meeswijk), slommere (Meeswijk) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluitmand sluitmand: slutman (Meeswijk) In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.] II-12
sluitring rondelle: rondɛl (Meeswijk) Rond metalen schijfje met in het midden een gat, dat onder een moer of de kop van een schroef wordt gelegd om het drukoppervlak te vergroten. [N 54, 37c; N 100, 18 add.; monogr.] II-12
sluitspeld toespang: tówspàng (Meeswijk) veiligheidsspeld III-2-2
smaak smaak: smaak (Meeswijk, ... ), smāk (Meeswijk, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
smakken smatsen: smatsə (Meeswijk) smakken, bij het eten met de lippen of tong een klappend geluid maken III-2-3
smalle buikriem buikzeel: bū.k˲zęi̯.l (Meeswijk) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10
smalle weegbree rib: røp (Meeswijk) weegbree, smalle III-4-3
smeden smeden: smę.jǝ (Meeswijk) In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.] II-11
smeer smeer: smeer (Meeswijk) het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)] III-3-1