27920 |
spaanders |
spenen:
spiǝn (L424p Meeswijk)
|
De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.]
II-12
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (L424p Meeswijk)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
31765 |
spanlat van de spanzaag |
spanlatje:
spanlɛtjǝ (L424p Meeswijk)
|
Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.]
II-12
|
22757 |
spanne |
spanne:
spa.n (L424p Meeswijk)
|
Span: Afstand tussen pink en duim, gestrekt.
III-3-2
|
22911 |
spanne add. |
spannen (ww.):
Als ge hem juist kunt spannen is de huuf voor dich.
spanə (L424p Meeswijk)
|
Spannen: 8. (Bij knikkerspel) afstand in "span"afmeten.
III-3-2
|
33904 |
spat |
spat:
spāt (L424p Meeswijk)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
24993 |
spatten |
sprietsen:
spritsen (L424p Meeswijk)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
hard, droog, gekruid gebak
spekəlāsi (L424p Meeswijk)
|
speculaas
III-2-3
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spejə (L424p Meeswijk),
spije (L424p Meeswijk)
|
spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23178 |
speelgoed |
speelgoed:
spēəlgōt (L424p Meeswijk)
|
Speelgoed: voorwerpen waarmee kinderen spelen.
III-3-2
|