21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
straf:
straf (L424p Meeswijk)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
steefmŏĕddər (L424p Meeswijk)
|
stiefmoeder
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steefaadər (L424p Meeswijk)
|
stiefvader
III-2-2
|
34050 |
stier |
duur:
dø̄r (L424p Meeswijk),
stier:
stīr (L424p Meeswijk)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
lam:
laam (L424p Meeswijk)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
stĭĕ.fkòp (L424p Meeswijk)
|
stijfhoofdig mens
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
obstinaat:
òpstə’naot (L424p Meeswijk)
|
halstarrig, stug, stijfhoofdig
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
stif (L424p Meeswijk)
|
stijfsel
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibȳ ̞ǝ.gǝls (L424p Meeswijk)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hou̯ (L424p Meeswijk),
hou-hot:
ou̯ øt (L424p Meeswijk
[(ter plaatse rechts)]
),
ju(j):
jȳ (L424p Meeswijk)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|