25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bleksəm (L424p Meeswijk),
weerlicht:
Opm. alleen in de uitdrukking: loop naar de weerlicht = verwensing.
wēͅrlēx (L424p Meeswijk),
zeebrand:
ziəbra.nt (L424p Meeswijk)
|
bliksemflits, weerlicht || elektrische vonk bij onweer
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
Vb. als het heel wijd weg bliksemt, dan noemt men het zeebrand.
bleksəmə (L424p Meeswijk)
|
zich als bliksem vertonen
III-4-4
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinken (L424p Meeswijk)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blood (L424p Meeswijk),
blōt (L424p Meeswijk)
|
bloed [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34097 |
bloedaders |
bloedaderen:
blōdǭi̯ǝrǝ (L424p Meeswijk)
|
Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c]
I-11
|
34150 |
bloedgang |
bloedgang:
blōt˲xāŋk (L424p Meeswijk)
|
Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31]
I-11
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blōtwō̝əs (L424p Meeswijk)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
echel:
ɛxəl (L424p Meeswijk),
spaanse vlieg:
hirudo medicinalis
spānsə vlēx (L424p Meeswijk)
|
bloedzuiger || bloedzuiger, echel
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄i̯ǝ (L424p Meeswijk)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blōm (L424p Meeswijk),
blōm (L424p Meeswijk
[(van tarwe)]
)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] || gezift meel, bloem
II-3, III-2-3
|