20497 |
veelvraat |
stijfvreter:
sti.frēətər (L424p Meeswijk)
|
veelvraat, slokop
III-2-3
|
24262 |
veer |
pen:
peͅn (L424p Meeswijk),
veer:
vēͅr (L424p Meeswijk)
|
veer, pen, pluim
III-4-1
|
21182 |
veerpont |
veer:
veer (L424p Meeswijk)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34267 |
veestapel |
vee:
viǝ (L424p Meeswijk)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34282 |
veevoer verzamelen |
kruiden:
krūi̯ǝn (L424p Meeswijk)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
19431 |
vegen, keren |
keren:
kēͅrə (L424p Meeswijk),
vegen:
vēͅgə (L424p Meeswijk)
|
keren || vegen
III-2-1
|
34244 |
vel op gekookte melk |
velletje:
vɛlkǝn (L424p Meeswijk)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|
20943 |
vel op melk |
velletje:
ook mat. van ZND 14, vr. 23
velken (L424p Meeswijk)
|
velletje op melk [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
21742 |
veldfles |
veldfles:
veldvles (L424p Meeswijk)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
liewerk:
liewerk (L424p Meeswijk),
liəwerək / liwərek (L424p Meeswijk)
|
leeuwerik || leeuwerik: veldleeuwerik (17,5 zeer bekend; overal op het open veld, talrijk op trek; prachtige, luide, langdurige zang hoog in de lucht [N 09 (1961)]
III-4-1
|