21442 |
vleien |
flikflooien:
E kan flikfloejen (L424p Meeswijk)
|
Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
34348 |
vlekziekte |
plekkenvuur:
plękǝvȳr (L424p Meeswijk)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vlø̄əgəl (L424p Meeswijk)
|
vleugel
III-4-1
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
taupen:
tęi̯.pǝ (L424p Meeswijk)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33986 |
vliegennet |
vliegennet:
vlēgǝnęt (L424p Meeswijk)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
Syn. WINDVOGEL.
vlēgər (L424p Meeswijk),
windvogel:
wen`t`fōəgəl (L424p Meeswijk)
|
Vlieger: 3. Kinderspeelgoed. || Windvogel: Vlieger (kinderspeelgoed).
III-3-2
|
21192 |
vliegtuig |
vlieger:
vlēgər (L424p Meeswijk),
vlieger (L424p Meeswijk)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)] || vliegtuig
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegplein:
vliegplein (L424p Meeswijk)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24499 |
vlier |
heulenteul:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
eulenteul (L424p Meeswijk),
sambucus nigra
’ø̄əlntø̄əl (L424p Meeswijk)
|
vlierboom || vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pipəl (L424p Meeswijk)
|
vlinder
III-4-2
|