24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
Ein wie (L424p Meeswijk),
(omgespeld)
wēͅj (L424p Meeswijk),
salix alba
wej (L424p Meeswijk)
|
de wilg [Lk 6 (1953)] || wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
kat:
k‧at (L424p Meeswijk)
|
katje, bloeiwiujze van els, enz.
III-4-3
|
24659 |
wilgenroosje |
wilde floks:
epilobium angustifolium
weljfloks (L424p Meeswijk)
|
wilgenroosje
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
broekwijde:
brōkwej (L424p Meeswijk)
|
wilg, soort
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
wishout:
wesoͅu̯t (L424p Meeswijk)
|
tenenhout
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
willə (L424p Meeswijk)
|
willen
III-1-4
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (L424p Meeswijk)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33832 |
windzuiger |
windschepper:
węi̯njtjšø̜pǝr (L424p Meeswijk),
windzuiker:
węi̯njtj˲zykǝr (L424p Meeswijk)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
Ss. sub haak (p. 244). Ss. sub winkel (p. 755).
weŋkəl+ōͅ:k (L424p Meeswijk)
|
winkelhaak
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
weͅnjtjərkø̄neŋskə (L424p Meeswijk),
winjterköninkske (L424p Meeswijk)
|
winterkoning || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|