33295 |
braambessen |
bramerten:
brō.mǝrtǝ (L424p Meeswijk)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
bramenvogeltje:
briəməvø̄əgəlkə (L424p Meeswijk)
|
braamsluiper
III-4-1
|
20788 |
braden |
braden:
brōəjə (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
braden || op het vuur met vet gaar maken
III-2-3
|
18034 |
braken |
kalven:
kawve (L424p Meeswijk),
kotsen:
kotse (L424p Meeswijk),
koͅtsə (L424p Meeswijk),
overgeven:
euvergieve (L424p Meeswijk),
əvərgēvə (L424p Meeswijk),
spijen:
spejə (L424p Meeswijk),
spijə (L424p Meeswijk)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandawīn (L424p Meeswijk)
|
brandewijn
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
knabben:
knabə (L424p Meeswijk),
vinkelhout:
vunkelout (L424p Meeswijk),
vonkelhout:
vøŋkəloͅu̯t (L424p Meeswijk)
|
[Lk 02 (1953)]fijn hout waarmee men de stoof aansteekt || stukken brandhout
I-7, III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
netel:
niĕtel (L424p Meeswijk),
nītǝl (L424p Meeswijk),
nittel:
urtica
nitəl (L424p Meeswijk)
|
(brand)netel [ZND 01 (1922)] || brandnetel || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
21468 |
brandslang |
darm:
darm (L424p Meeswijk)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19840 |
brandstof |
ovenheetsel:
ōəvəneͅi̯tsəl (L424p Meeswijk)
|
brandstof, hoofdzakelijk hout om de oven te stoken
III-2-1
|
24306 |
brasem |
brasem:
abramis brama
briəsəm (L424p Meeswijk)
|
brasem
III-4-2
|