e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelstruik struik: strū.k (Meeswijk) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardbei aardebeer: ēərəbēər (Meeswijk) aardbei I-7
aarde, grond aarde: ēͅrt (Meeswijk) aarde III-4-4
aarden aarden: vb. in de stad kan hij maar niet aarden  aarə (Meeswijk) aarden; naar zijn zin wonen en leven III-1-4
aardewerk porselein: poͅrsəlɛi̯n (Meeswijk) gebakken aardewerk, porselein III-2-1
aars vot: vǫt (Meeswijk) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
aas in het kaartspel aas: Sam hartenaas, klaverenaas, ruitenaas, schuppenaas.  ōͅ:s (Meeswijk) [II]. Aas: Hoogste kaart in kaartspel. III-3-2
achterhaam achterhaam: axtǝrām (Meeswijk) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhand van het paard achterwerk: axtǝrwɛrǝk (Meeswijk) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9
achterhoofd achter op de kop: achter op zene kop (Meeswijk), achterhoofd: achteroet (Meeswijk) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1