34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stø̜u̯ drȳǝx (L424p Meeswijk),
dryǝxstōǝn (L424p Meeswijk)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
20554 |
drop |
pegel:
pēl (L424p Meeswijk),
pek:
pēək (L424p Meeswijk),
pekemannetje:
pēəkəmenkə (L424p Meeswijk)
|
drop || postuurtje van drop || stokvormig stuk suiker als snoepgoed, suikerstok
III-2-3
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
ijverig lopen:
ieferig loupe (L424p Meeswijk)
|
lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18509 |
drukknoop |
knipper:
knepər (L424p Meeswijk)
|
drukknoop: bolvormig mat knoopje dat in een komvormig kleine holte gedrukt wordt tot sluiting van kledingstukken
III-1-3
|
19230 |
drukte maken |
razen:
raozə (L424p Meeswijk)
|
drukte maken
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
ambras:
aambraas (L424p Meeswijk)
|
drukte, overdreven drukte, omslag
III-1-4
|
19275 |
druktemaker |
ambrasmaker:
aambraasmaker (L424p Meeswijk)
|
ambrasmaker
III-1-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
druppel (L424p Meeswijk),
drəppəl (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk),
drəpəl (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
drəppen (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk),
lekken:
Vb. kijk die paraplu eens leken in de paraplubak.
lēəkə (L424p Meeswijk)
|
bij droppels neervallen, afdroppelen || druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
19169 |
duidelijk |
duidelijk:
dŭŭtələk (L424p Meeswijk)
|
duidelijk, klaar, begrijpelijk
III-1-4
|